Een arbeidsovereenkomst kan door de werkgever worden opgezegd als er een redelijke grond is en herplaatsing niet mogelijk blijkt. Onder een redelijke grond wordt onder andere verstaan ‘de verstoorde arbeidsrelatie’. Hiervoor is een geslaagd beroep op artikel 7:669 lid 3 sub g BW noodzakelijk: “een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren”. Indien een dergelijke situatie zich voordoet, zal de werkgever de kantonrechter dienen te verzoeken om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
In een uitspraak van de kantonrechter te Den Haag is een verzoek tot ontbinding op de g-grond afgewezen (ECLI:NL:RBDHA:2021:10694). De werknemer oefende bij zijn werkgever twee verschillende functies uit: één als directeur behandelzaken en één als psychiater. Tijdens een gesprek met vijf medewerkers (twee managers aan wie de werknemer leiding gaf en drie psychiaters) gaven deze aan de samenwerking te willen beëindigen, vanwege het slechte functioneren van de werknemer. De raad van bestuur besloot hierop de werknemer direct uit zijn taak als directeur te ontheffen. Uit eerder opgestelde feedbackrapportages bleek echter dat werknemer goed functioneerde, zodat het gestelde wantrouwen voor werknemer geheel onverwacht kwam. De gemaakte verwijten waren dan ook onvoldoende onderbouwd en te weinig concreet.
Volgens de kantonrechter is “aannemelijk geworden dat de werknemer onvoldoende de kans is geboden inhoudelijk zijn kant van het verhaal naar voren te brengen.” Tot slot is onvoldoende gebleken dat werkgever andere mogelijkheden, zoals een verbetertraject of een herplaatsing, heeft onderzocht voordat het ontslag werd aangevraagd.
Een arbeidsovereenkomst opzeggen zonder een voldragen ontslaggrond kan leiden tot het toekennen van een billijke vergoeding aan de werknemer (ECLI:NL:GHAMS:2021:3089). In deze casus was sprake van een onzorgvuldig onderzochte #Me-Too situatie, waarbij de werknemer niet voldoende was gehoord en er sprake zou zijn van een ‘fishing expedition’. Het hof zag geen mogelijkheid een vruchtbare samenwerking voort te zetten en besloot een billijke vergoeding aan de werknemer toe te kennen. De verwijtbaarheid van de werkgever en de mede daarbij door de werknemer opgelopen reputatieschade werd meegewogen bij het berekenen van de vergoeding voor werknemer. Opletten geblazen dus bij het te lichtzinnig indienen van een verzoek tot ontbinding wegens een verstoorde arbeidsrelatie.
Advies arbeidsrecht advocaat nodig?