Op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW kan een werkgever een arbeidsovereenkomst beëindigen vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, wanneer redelijkerwijs niet van de werkgever kan worden verwacht de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Er kan worden gesproken van een verstoorde arbeidsrelatie wanneer de werknemer in beginsel wel geschikt is om de werkzaamheden uit te voeren, maar de relatie tussen de werkgever en de werknemer zodanig is verstoord dat een voortzetting niet wenselijk is. Er moet sprake zijn van een “ernstig en duurzame” verstoring.
Recentelijk speelde er bij het gerechtshof Amsterdam een zaak waarin geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, maar het hof wel moest beoordelen of sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. (ECLI:NL:GHAMS:2024:1511)
Werkneemster vervulde sinds 2010 de functie van directeur Wonen en Onderhoud bij bedrijf Z. Met deze functie is zij een topfunctionaris in de zin van de Wet normering topinkomens (WNT). X is enig bestuurder van bedrijf Z en voorzitter van de directie, waar werkneemster ook deel van uitmaakte. Tijdens coaching gesprekken gaf X aan de dat de relatie tussen haar en werkneemster moeizaam was en dat zij aan de pensionering van werkneemster wilde gaan werken. Werkneemster gaf haar visie hierop en X bood in een volgend gesprek haar excuses aan, waarna mediation werd voorgesteld en gevolgd.
Een maand na de beëindiging van de mediation liet X werkneemster weten dat zij heeft besloten om werkneemster uit haar functie te ontheffen vanwege een onherstelbaar verstoorde vertrouwensband. De samenwerking zou daardoor onhoudbaar zijn geworden. Er zijn door X alternatieve werkzaamheden besproken, waarbij werkneemster onder dezelfde arbeidsvoorwaarden binnen het bedrijf tot haar pensionering zou kunnen doorwerken.
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden en oordeelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van bedrijf Z. Het hof kwam tot hetzelfde oordeel. . De opmerking van X was misplaats, maar daarvoor is excuses aangeboden en partijen hebben mediation gevolgd. Ook is er volgens het hof geen bewijs dat de mediation is gestart om strategische redenen.
Het hof laat de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding in stand omdat de verhouding tussen directieleden ernstig is verstoord en voor een vruchtbare samenwerking het vertrouwen onderling essentieel is. Omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten heeft de werkneemster geen recht op een billijke vergoeding.
Advies arbeidsrecht advocaat nodig?